Alles over Ton van de Ven, Voormalig creatief directeur van de Efteling

Hugo en het avontuur in de verboden stad: Deel 2

 Hugo en het avontuur in de verboden stad: Deel 2

Misschien was het wel verbeelding. Plotseling begint het te onweren. Het bliksemt behoorlijk. Hugo klampt zich vast aan het roer. De golven klotsen behoorlijk hard tegen het schip. Plotseling maakt de boot een rare beweging en dat zorgde er voor dat Hugo er van moest vomeren. Hij snelt naar de achterkant van het schip. Nadat hij vomeert heeft, draait hij zich om. Voor hem, doemt een groot schip op. Het schip lijkt wel te vliegen, het lijkt wel over de halve maen heen te zweven. Hugo kijkt vol ongeloof naar de kiel van het schip wat over hem heen vliegt. Plotseling hoorde hij een luide kraak. Het schip de Halve Maen leek wel langs een rots te schuren. Plotseling hoord Hugo: “Help! We zinken we zinken!” Hugo zoekt naar de trap en maakte zich dat hij wegkomt. Hij vind een sloep en met deze sloep verlaat hij de zinkende Halve maen.

De zee is weer rustig. Hugo ligt kreunend in zijn sloep. Plots kreeg hij water in zijn gezicht. Hugo hoest en proest. “Die vervelende vloek ook”! Moppert hij. Hij kijkt om zich heen. Voor hem is land inzicht, maar verder niks of niemand te bekennen. “HALLO!” Roept hij. “Kapitein? Matroosjes? Waar zijn jullie?” Maar er was geen reactie. “Goed, dan wacht ik maar tot de boot daar aanspoelt aan dat land.” Plots ziet Hugo toch een paar peddels in zijn boot liggen. Hij begint spontaan met roeien, plotseling komt hij in een jungle. “Dit ziet er niet bepaald Egyptisch uit”. Denkt hij. En hij vaart over een rustige rivier door de jungle. Er zijn veel natuurgeluiden te horen, allerlei cicaden en vogels. Plotseling voelt Hugo iets in zijn nek glijden, hij haalt het eruit en ziet dat het een slang is. Hugo wil gillen van schrik maar wordt overvallen door een hevige hoestbui. Want zo’n oude man als Hugo kan niet gillen.

Midden in de jungle komt Hugo een oude man tegen. Hij is helemaal hemels blauw gekleed. “Tover de tover meneer”. Zegt de man tegen Hugo. “En wie zijt gij?” Vraagt Hugo. “Ik ben een tovenaar.” “En gij zijt helemaal door deze jungle gevaren om mijn stad uit 1001 nachten te willen bewonderen?” “Nou ja, zegt Hugo. Ik zoek wel zoiets ja.” De man zwaait met zijn staf. Er komt een lichtflits en er verschijnt een poort. De poort opent en Hugo roeit zijn sloep de poort door. Deze wordt later aangemeerd aan een oude gammele aanlegsteiger.

Hugo klimt aan wal en loopt voorbij enkele bedelaars. Hugo was altijd een slecht mens geweest en ondanks hij vervloekt is wil hij zijn leven toch beteren. De drie bedelaars krijgen van hem een euro. Daar zijn ze Hugo dankbaar voor. Maar op de markt werden zijn Euro’s niet geaccepteerd. Want die stad heeft een hele andere munt eenheid. “Wat nu?” Denkt Hugo. Ik rammeldebammel van de honger en ondanks ik een dikke portemonnee vol euro’s heb ben ik eigenlijk arm, want hier betalen zij niet met Euro’s en ik kan mijn Euro’s nergens inwisselen. Plotseling ziet Hugo op de vensterbank een taart staan. “Tja, denkt Hugo. ’t Liefst zou ik gewoon een lieve oude man blijven, maar op dit soort momenten zou ik ’t liefst weer gebruik maken van mijn rovershanden.” Hugo kijkt om zich heen. Het is druk, en geen mens kijkt om naar de taart. “Jammie” denkt Hugo. Die taart wordt voor Hugo. Hij loopt naar de vensterbank, wil de taart pakken en… Hugo wordt bij zijn kraag gegrepen. “Hebbes!” Roept iemand. “Ons lokmiddel heeft geholpen, we hebben de dief te pakken.” Hugo kijkt om en ziet dat hij door twee oosterse soldaten bij zijn kraag is genomen. “Al dagen wordt hier gegapt en gestolen, daarom hebben wij ons lokmiddel klaargezet, en deze keer ben jij de sjak ouwe.” “U heeft de verkeerde te pakken.” Zegt Hugo. “Ons maak je niks wijs”. Zegt één van de soldaten. “Oh jawel!” Zegt Hugo. “Kijk maar, daar boven vliegt een dood vogeltje.” De soldaten kijken naar de lucht. “Zie jij een dood vogeltje vliegen?” Vraagt de één tegen de ander. “Nee” zegt de ander. En voor ze ’t in de gaten hebben, heeft Hugo de benen genomen.

Hugo holt door verschillende steegjes naar de rivier. Bij de aanlegsteiger ontdekt hij dat zijn sloep gestolen is. Hij vermoed door de bedelaars, die waren ook nergens te bekennen. “Wat nu gedaan?” Vraagt Hugo. “In deze stad wordt ik van diefstal verdacht en mijn eigen boot is gestolen.” “Ik wou dat ik die taart nooit gezien had”. Denkt Hugo. “Daardoor is alle ellende van nu begonnen. Ik wou dat ik de tijd kon terug draaien.” Hugo draait zich om en wil weglopen, maar hij viel in de armen van een soldaat. “Nu heb ik je weer.” Zegt de Soldaat. “Deze keer zult gij mij niet ontsnappen meneer. Jij zit in grote moeilijkheden. Mee naar het paleis met jou.” Hugo zucht en loopt met de soldaten richting het paleis van de sultan. De sultan viert op dat moment feest. Zijn feest word door de soldaten verstoord, met het goede nieuws dat ze de dief van de verboden stad eindelijk te pakken hebben gekregen.

.