Verhalen: Hugo en het avontuur in de verboden stad: Deel 7
“Gaat gij mij dan ook vertellen hoe jij die krachten van hem kan afnemen?” vraagt Zanzar. “Op dezelfde manier, zoals hij dat gedaan heeft.” zegt Hugo. “Ja, ik herinnerde mij, dat hij een soort van schok, net alsof de bliksem in mij sloeg.” zegt Zanzar. “Ik zie hier een boek over toverkrachten.” Hugo bekijkt elke bladzijde grondig, en snel, af en toe keek hij de kamer rond en zag plotseling boven in een rek de bol staan. Hugo klapt het boek dicht en van de klap schrikt Zanzar een beetje. En vraagt: “Heb je die vlieg gevangen?” “Welke vlieg?” vraagt Hugo dan. “Nou, het was zo’n enorme klap.” zegt Zanzar. “Alsof je een vlieg wou doodmeppen.” “Nee.” zegt Hugo. “Ik heb eindelijk de magische kristallen bol gevonden.” Hugo pakt de bol van het rek. “Hoe vraag je aan een bol een bepaalde spreuk, die er voor zorgt dat ik m’n toverkrachten terug krijg?” Hugo denkt na en zegt: “Ik probeer iets, let op.” Hugo zet de bol neer en spreekt langzaam maar duidelijk tegen de bol: “Oh magische bol, zegt u mij hoe Zanzar haar toverkrachten terug krijgt en hoe je iemand zijn toverkrachten weer afneemt.” De bol begint de gloeien. Hugo juicht: “Het werkt!” De bol spreekt: “U spreekt een magisch woord over de persoon uit en wilt u de toverkrachten weer ontnemen, spreekt u het magische woord achteruit uit.” En toen hield de bol op. “Ja lap!” zegt Hugo, “ik ken helemaal geen magisch woord.” “Probeer je wat te herinneren Hugo.” zegt Zanzar. “Houd oe eigen rustig.” zegt Hugo. “Ik probeer te denken.”
Ondertussen is de tovenaar in de stad. En een aantal soldaten komen hem tegemoet. “We hebben een probleem.” zegt de ene. “Wat is er dan?” vraagt de Tovenaar boos. “Die twee oude mannen die u aan de krokodillen hebt gevoerd leven nog.” zegt de andere soldaat. “Maar hoe kan dat nou?” vraagt de tovenaar. “Ja.” zegt een van de soldaten, “blijkbaar zijn het toch vrij sterke mannen, want ze hebben diverse krokodillen behoorlijk toegetakeld.” “Drommels.” zegt de tovenaar. “Ik ben nu van het paleis verwijderd en ik vermoed dat die twee oude heren weer op mijn kamer zijn.” De tovenaar draait om en loopt zo snel als hij kan terug naar het paleis.
Terug in het paleis is Hugo nog steeds aan het nadenken. “Ik weet wat.” zegt Zanzar. “Ik vraag aan de bol een magisch woord.” Hij grist de bol uit Hugo’s handen, maar Oh oh! Hij laat de bol vallen. De bol springt aan diggelen, en heel de kamer vult zich vol rook. “Uche Uche Uche!” De oude mannen moesten van alle rook hoesten. “Nou je wordt bedankt hoor.” zegt Hugo. “Nu kunnen we zeker geen magisch woord aan die bol vragen!” “Wat doen we nu?”vraagt Zanzar. “Ik geloof dat ik misschien een magisch woord heb.” zegt Hugo. “Wat is dat dan?” vraagt Zanzar. “Efteling.” zegt Hugo. “Dat is geen woord, dat is een naam.” zegt Zanzar zuchtend. “Ohja da’s waar. Wacht misschien helpt het met een krantenspreuk.” zegt Hugo. “En die spreuk is?” vraagt Zanzar nieuwschierig. Hugo begint: “Als alle mensen vriendelijk zijn, heb je alle dagen zonneschijn.” “Maar ik ben niet vriendelijk!” roept een boze stem, de mannen draaien zich om. “Oh oh! Daar heb je de tovenaar.” zegt Hugo. “Dag meneer, ik ben een rijke Sjeik. Welke sjeik?” vraagt de Tovenaar. “Sjeik euh…” Hugo moet even denken. “Sjeik sjeik sjeik van euhm… van euhm…” “Daar hebben we de problemen al.” zegt Zanzar. “We moeten maken dat we hier weg komen.” Zanzar trekt Hugo aan zijn mouw mee naar buiten, de oude mannen rennen zo hard als ze kunnen weg. Ze hollen een kamer binnen en doen de deur hard dicht.
Hugo zet er nog een stoel voor. “Waar zijn we hier nu weer?” vraagt hij dan. “Aha, deze kamer ken ik, dit is mijn kamer.” zegt Zanzar vrolijk. “En kijk daar op tafel, daar staat een lamp. En in die lamp zit geest Babas.” “Vlug!”roept Hugo. “Wens je toverkrachten terug!” Zanzar wil net over de lamp wrijven, maar pof! Ineens stond de tovenaar in het kamertje. Hugo en Zanzar schrikken. Zanzar laat nog bijna de lamp uit zijn handen vallen. “NEE NIET WEER!”schreeuwt Hugo. Hij grist de lamp uit de handen van Babas, schopt de stoel voor de deur weg, maakt zo snel als hij kan de deur open. “Komop weg wezen hier!”zegt hij.
“Oh nee!”Brult de tovenaar. “Jullie gaan nergens heen.” Hij wil Zanzar te grazen nemen. Maar die weet de tovenaar tegen de grond te werpen. De oude heren Hugo en Zanzar zetten het vervolgens op een lopen.
Ondertussen zit de sultan op zijn stoel naar de buikdanseressen te kijken. Maar dat vind hij maar saai. “Bah!”zegt hij dan. “Sultan zijn is leuk, maar alleen als er iets spannends gebeurt in dit paleis. Maar het is hier altijd maar saai saai en nog eens saai.” “Maar sultan.”zegt zijn lijfwacht. “Er zijn diverse goede buikdanseressen, en andere goede artiesten langs geweest. Hebben zij u niet kostelijk kunnen vermaken dan?” Voor de sultan kan antwoorden, is er op de gang een hoop herrie te horen. Er zijn stemmen te horen die schreeuwen: “Blijf rennen, en ik zal jullie wel te pakken krijgen! Jullie zullen mijn plannen niet dwarsbomen!” “Wat een kabaal is het daar!”zegt de Sultan.
“Maar zo te horen moet daar iets speciaals aan de hand zijn. Help me van mijn stoel lijfwacht.” “Jawel hoogheid!”zegt de lijfwacht.
Hugo en Zanzar komen in een feestzaal. “Hugo geef die lamp aan mij!”roept Zanzar. “Wat ben je nou van plan?”vraagt Hugo hijgend. Zanzar wrijft over de lamp. Meteen vult de zaal zich met rook en de geest van Babas verschijnt. “Wat wenst u meester?”vraagt hij. Dan vliegt de deur van de Zaal open. In de deur post staat de tovenaar. “Ik zal jullie voorgoed van kant maken!”schreeuwd de tovenaar. “Dat zal niet makkelijk zijn zonder gebroken toverstok.”zegt Hugo. “Allez vooruit” Zanzar. Doe een wens. “Jaja.”zegt Zanzar. I“k wist net nog wat ik moest wensen maar nu niet meer.” “Wacht!”zegt Hugo. “Geef me die lamp. Ik heb een wens in gedachte die nog lollig uit kan pakken.” Hugo pakt een lamp. En doet een wens.