Het mannetje was namelijk helemaal groen en had een rare roodkleurige kuif. “Hij is het!” riep het mannetje. “Hij is de gene die ons zal verlossen van al die nare zompentrollen!” “Wie, wat, wanneer, waarom, hoezo?”vroeg Hugo. “Jij bent degene die ons rijk zal verlossen van de trollen uit het zompenwoud!”zei het groene mannetje. “Volg mij en de overige bosgeesten maar naar koning Oberon.” “Wat voor ’n Baron?” vroeg Hugo. “Nee niet Baron. Oberon!” zei het rare groene mannetje. “Wij bosgeesten zijn erop uit gestuurd om iemand te zoeken die ons wil verdedigen tegen de zompentrollen. Volg ons nou maar!” En Hugo liep mee met de bosgeesten.
Intussen, in de Efteling, kwam de postbode met een grote zak fanmail voor Hugo aan bij Villa volta. Hij belde aan, maar er werd niet open gedaan. “Ik heb de reservesleutel.” zei de Efteling directeur. Hij opende de deur en liep via de huiskamer naar voorshow 2. Maar de plek waar Hugo normaal gesproken zat, is leeg. “Waar hangt die nou weer uit?” vroeg de Efteling directeur? Hij liep terug naar de foyer en liep de trap op. Maar boven was hij ook niet. Niet op zijn slaapkamer, niet in de badkamer… van Hugo was geen spoor in de Efteling. En niemand was op de hoogte van het feit dat Hugo zich weggetoverd heeft in een droomwereld.
Terug in de droomwereld kwam Hugo aan in een grote kloof. Op iedere berg, stond een zeer imposant kasteel. In de grootste kasteel woont koning Oberon. De kastelen kijken uit op de Elfentuin, en het wonderwoud. En via de sterrenkijker van Koning Oberon, zag je diverse planeten, en andere zwevende kastelen. “Zeg jongens.” zei Hugo. “Denk maar niet dat zo’n oude man als ik helemaal naar dat kasteel toe ga klimmen.” “Dat hoeft ook niet!”zei een bosgeestje. “Je kunt er naar toe vliegen.” “Nou.” zei Hugo. “Als je me kan vertellen waar hier een vliegveld is, dan huur ik wel een helikopter.” “Je kunt zélf er naar toe vliegen.”zei de bosgeest weer. Hugo keek naar de bosgeest, en dacht: “achja… ik ben ook in dromenland. Dus daar kunnen misschien de gekste dingen.” Maar hoe Hugo ook wapperde met zijn handen, hij bleef mooi met twee voeten op de grond staan. “Jullie houden me voor de gek!” zei Hugo boos. “Ik kan helemaal niet vliegen.” Maar dan ineens verschenen een paar elfjes, met mooie blonde lange haren, en prachtige jurken. Ze kwamen nét terug uit de elfentuin, en strooide wat stof over Hugo heen. “Gatsie!” zei Hugo, “Wat hebben die lui gedaan? Hebben zij soms de muren aangeschuurd? En ze dragen niet eens een veiligheidsbril of een stofmasker.” Plotseling voelt Hugo zich heel licht worden. En hij begint te zweven. “Jahoe!”riep Hugo. “Nou ben ik nét Peter Pan.” En meteen zweef hij over de kastelen heen, en vloog hij over de Elfentuin richting het wonderwoud, direct daarna kwam hij bij de planetenburchten en vloog hij gelijk terug naar het grote kasteel van koning Oberon. Maar, in landen was hij geen ster. Hij vloog zo de slaapkamer van koning Oberon in. Met een hoop geknetter en gerinkel vloog Hugo een kast in.
Vol schrammen en blauwe plekken kwam Hugo de kast uit. Op zijn rechter ooglid, had hij een snede zitten. Gelukkig lag er op het nachtkastje van Oberon geheel toevallig een doosje pleisters. Alsof hij er rekening mee gehouden had dat Hugo zo’n noodlanding moest maken. Hugo plakte meteen een pleister op zijn ooglid en wandelde in de richting van de slaapkamerdeur. Hij liep de gang op, en kwam bij een grote trap die hij af liep. Het kasteel was zeer mooi aangekleed. Met lampen in de vorm van bloemen en grote bloembakken langs de trappen. Rechts was de deur naar de troonzaal. Hugo liep erop af en meteen stond hij op een rode loper. Hij liep richting koning Oberon en deed een buiging, waarbij het direct in zijn rug schoot. “Kan iemand me overeind helpen?” Meteen snelde er een bosgeest op Hugo af, streek over Hugo’s rug, en de rugpijn was meteen weg. Hugo had ineens weer soepelere gewrichten. “Kijk aan, zo heb ik ’t graag.” zei Hugo. “Zo vreemdeling.” sprak koning Oberon. “Dus gij zijt degene die ons zal verlossen van de koning der Zompentrollen?” “Ja dat zal wel weer hè?” reageerde Hugo onverschillig. “Ik hoop dat het een slapjanus is, want ik heb geen zin in een heel uitgebreid gevecht, want je moet weten… morgenochtend móet ik in mijn huis zijn”. En voor Hugo nog iets kon zeggen riep de koning: “Zwijg!” De koning van de zompentrollen is machtig. En alle trollen willen samenspannen om mijn mooie elfenrijk te veroveren. Ze willen alles van mij afpakken. Alles! Maar wij willen niet vechten. Wij kunnen niet vechten, daar zijn wij te goed voor. “Moet ik helemaal in mijn dooie uppie die zompentrol verslaan?”vroeg Hugo verschrikt. “Ja, maar dat moet voor jou niet moeilijk zijn.” zei Oberon. “Je kan er voor kiezen om alle trollen uit het zompenwoud te verslaan, maar dat is onbegonnen werk. Daarom kun je beter hun koning verslaan. Doe je dat, dan hebben de zompentrollen geen leider. En dan willen ze zich bij ons aansluiten, en is er eindelijk weer rust en vrede in het zompenwoud.” “Als gij me dan beloofd dat ik dan weer thuis kan komen.” zei Hugo. “Dus dat is het geen dat er tegenover staat?” vroeg Oberon. “Goed dan! Ga waarde gast, en versla die koning van de zompentrollen.” “Als het goed is, moet nu het moment komen waarin ik wapens krijg.” zei Hugo. “Sorry waarde gast.” zei Oberon. “Maar omdat wij zo’n vredig volk zijn hebben we geen wapens. Je moet je wapens maar zelf maken.” “Daar ben ik mooi klaar mee.”zei Hugo. En tot overmaat van ramp komt het op mij neer. Niemand anders wil of kan mij helpen. Ik sta er alleen voor!